Maximale lengte 1,2 m. Lichaam grijs met witte vlekken, buik vuilwit. Stevige stekels vóór beide rugvinnen; anaalvin ontbreekt. De stekels vormen een afweerwapen dat bij aanvallers ernstige ontstekingen kan veroorzaken; de doornhaaien vernielen er ook de visnetten mee waarin zij terecht komen. Zij zwemmen in scholen en zijn geen echt snelle zwemmers. Als voedsel dienen […]
HAAI, GLADDE, TOONHAAI, ZANDHAAI (Mustelus mustelus).
Maximale lengte 1,5 m. Rug grijs, flanken lichter zonder witte vlekken, buik geelwit. Tweede rugvin groter dan anaalvin. De gladde haai leeft van dicht onder de kust tot aan de randen van het continentale plat. Hij voedt zich met kreeftachtigen en is levendbarend; per keer tot 15 jongen met een lengte van 30 cm. Voorkomen/vangst: […]
HAAI, GRIJZE (Carcharhinus plumbeus).
Maximale lengte 2,5 m. Neus breed, rond en korter dan de breedte van de bek. Eerste rugvin hoog en driehoekig; borstvinnen breed-driehoekig en relatief lang; bovenste staartlob goed ontwikkeld. Kleur grijs tot bronsachtig; witte onderzijde. Voorkomen/vangst: Atlantische kusten van Portugal, Spanje, Marokko en mogelijk Madeira; Middellandse Zee. In alle gematigde en tropische zeeën maar niet […]
HAAI, HAMER- (Sphyrna zygaena).
Maximale lengte 4 m, meestal ca. 3,4 m. De hamervormige kop is onmiskenbaar en maakt herkenning eenvoudig. De kleur is olijfgroen tot bruingrijs van boven, langs de flanken afnemend tot wit aan de onderzijde. Het voedsel bestaat uit pelagische vissen en inktvissen. De soort is levend barend; per keer ca. 35 jongen die bij de […]
HAAI, HARING-, NEUSHAAI (Lamna nasus).
Maximale lengte 3,5 m. Rug donker grijsblauw, flanken grijs, buik wit. Zwaargebouwde haai met vrij lange, kogelvormige snuit. Begin van eerste rugvin direct boven de borstvinnen. Voedt zich met schoolvormende vissen zoals makreel, haring en pelser, maar ook met platvissen en kabeljauwachtigen. En de jongen levendbarend; per keer drie tot vier jongen van ca. 50 […]
HAAI, HONDS- (Scyliorhinus canicula).
Maximale lengte 1 m. Rug en flanken grijsbruin met vele bruinrode vlekken, buik vuilwit. De voedselkeuze is zeer variabel en ontwikkelt zich, bij het ouder worden, van kleine kreeftachtigen naar heremietkreeften en schelpdieren. Hondshaaien leggen eieren in kapsels die van lange hechtdraden zijn voorzien. Het duurt negen maanden voordat de eieren uitkomen. De paaitijd is […]
HAAI, RUWE, STEENHAAI (Galeorhinus galeus).
Maximale lengte 2 m. Rug en flanken uniform grijsbruin, buik vuilwit. Slanke haai met een tweede rugvin die even groot is als de anaalvin en er precies boven staat. Via merkproeven is vastgesteld dat ruwe haaien grote afstanden afleggen (tot 2500 km), maar het is niet duidelijk of dit trekbewegingen zijn. Ruwe haaien leven bij […]
HAAI, VOS- (Alopias vulpinus).
Maximale lengte 6 m. Rug donker blauwgrijs, flanken grijs met vlekken, buik vuilwit. De bovenlob van de staartvin maakt 56 procent uit van de totale lengte van de vis. De staart is een hulpmiddel om vis bijeen te jagen. Voshaaien zwemmen, zwiepend met hun staart, in steeds kleinere cirkels om een school vis, waarna zij […]
HAAI, ZWARTBEKHONDS- (Galeus melastomus).
Maximale lengte 90 cm (vrouwtje) of 60 cm (mannetje). Reeks ronde, met elkaar verbonden vlekken op de rug en langs de flanken. Onderzijde weinig of niet gevlekt. Binnenkant bek zwart. Komt voor langs de randen van het continentale plat (200-1200 m diep). Voedt zich met op en van de bodem levende schelpdieren, inktvissen, kreeftachtigen. Eierleggend; […]
HAARSTAARTDEGENVIS
Zie degenvis, haarstaart.
HAMERHAAI
Zie haai, hamer.
HARDER, DIKLIP- (Chelon labrosus).
Maximale lengte 75 cm. Rug donkergroen of grijsblauw, zilverkleurige flanken met 6-7 grijze lengtestrepen, buik wit. Dikke bovenlip. Lange borstvinnen. Voedt zich met diatomeeën, algen, kleine ongewervelde dieren en organisch afval. Plant zich voort in de wintermaanden. Bij stijging van de watertemperatuur trekken ze verder noordwaarts. Voorkomen/vangst: Meest noordelijk voorkomende hardersoort van de Atlantische Oceaan, […]