Maximale lengte 70 cm. Rug grijsblauw, zilverkleurige flanken met vage grijze lengtestrepen, buik wit. Kleine donkere vlek aan de basis van de korte borstvin. Verder als diklipharder. Voorkomen/vangst: Verspreiding als goudharder.
HARDER, GOUD- (Liza aurata).
Maximale lengte 50 cm. Rug grijsblauw, zilverkleurige flanken met vage grijze lengtestrepen, buik wit. Grote goudkleurige vlek op de kieuwdeksels. Dunne bovenlip. Lange borstvinnen. Verder als diklipharder. Voorkomen/vangst: Atlantische kusten, van Zuid-Noorwegen tot Senegal; Middellandse en Zwarte Zee.
HARDER, PLATKOP- (Mugil cephalus).
Maximale lengte 50 cm. Rug grijsblauw, zilverkleurige flanken met vage grijze lengtestrepen; buik wit. Brede kop; afstand tussen de ogen ongeveer gelijk aan de breedte van de bek. Verder als diklipharder. Voorkomen/vangst: Zelfde verspreiding als de springende harder in Europese en de aangrenzende Afrikaanse wateren, verder alle tropische zeeën van de wereld. Meest verspreide hardersoort. […]
HARDER, SPRINGENDE (Liza saliens).
Maximale lengte 35 cm. Rug grijsblauw, zilverkleurige flanken met vage grijze lengtestrepen. Brede kop. De naam stamt van de gewoonte om af en toe ver uit het water te springen. Plant zich voort in de zomer. Verder als diklipharder. Voorkomen/vangst: Atlantische kusten, van de Golf van Biskaje tot Angola; Middellandse en Zwarte Zee.
HARING, BLIEK (Clupea harengus). (Bliek = jonge vis).
Een haring is een vis met een donkerblauwe rug en zilverkleurige flanken. De buikvinnenn zitten recht onder de rugvin. Haringen kunnen maximaal 56 cm lang worden, maximaal een kilo wegen en onder ideale omstandigheden maximaal 22 jaar oud worden. De haring leeft in de kustzone (opgroeigebied van jonge haring) tot op 200 m diepte. De […]
HARINGHAAI, zie haai, haring-. HEEK (Merluccius merluccius).
Maximale lengte 1,8 m. Rug blauw grijs, flanken zilverkleurig, buik zilverwit. Slank lichaam en een grote kop. De onderkaak is langer dan de bovenkaak. Het zijn roofvissen die zich voeden met haring, kleine kabeljauwachtigen, schelvis en wijting. De tanden kunnen scharnieren, zodat de prooi gemakkelijk naar binnen glijdt, maar niet kan ontsnappen. Voorkomen/vangst: Oostelijke Atlantische […]
HEILBOT (Hippoglossus hippoglossus).
Maximale lengte tot ca. 3 m, meestal 1,5-2 m. Gekleurde zijde groenbruin tot zwart, onderzijde helder wit. Langgerekt, dik en vlezig lichaam. Zeer grote bek met veel tanden in beide kaken. Onderkaak steekt naar voren uit. Staartvin vrijwel recht. Bodemvis van 50-2000 m diepte, die echter ook voor lange tijd de bodem verlaat en vrij […]
HEILBOT, GROENLANDSE (Reinhardtius hippoglossoides).
Maximale lengte 1 m. Bovenzijde zwart tot bruin gekleurd; de onderzijde is lichtbruin. Het linkeroog is minder naar rechts gedraaid dan bij de overige platvissen. Vrij slank, lichaam, doch vlezig en stevig. Komt voor op diepten van 200-2000 m. Verlaat voor langere tijd de bodem en verkeert dan honderden meters daarboven; zwemt in dat geval […]
HONDSHAAI
Zie haai, honds-.
HORSMAKREEL
Zie makreel, hors
HOUTING (Coregonus oxyrinchus).
Maximale lengte 50 cm. Groengrijze rug, zilverkleurige flanken en buik. Punt van rug- en borstvinnen donker van kleur; overige vinnen kleurloos. Opvallend lange, vlezige en puntige snuit. Bek onderstandig. Door sommige auteurs beschouwd als een ondersoort van de grote marene, reden waarom bij vangststatistieken per soort vaak vraagtekens moeten worden gezet. In ieder geval is […]
HOUTING, OOSTZEE-, GROTE MARENE (Coregonus lavaretus).
Maximale lengte 60 cm. Rug blauwgroen, flanken zilverkleurig. Alle vinnen grijsachtig. Bek onderstandig. De soort, die voornamelijk in zoet water voorkomt, trekt soms tot in brak water; beperkt anadroom. Ook komen bastaarderingen met andere houtingachtigen voor, hetgeen de exacte soort bepaling vaak erg moeilijk maakt. Trekt meestal in de zomer de rivieren op en paait […]